op een houtje bijten 1.0
niets te eten hebben; van bijna niets moeten overleven; zeer zuinig leven, omdat de
inkomsten minder zijn
Algemene voorbeelden
Mensen met een uitkering mogen op een houtje bijten.
De stagnatie in de nieuwbouwmarkt betekent dat de aannemers van kantoorruimten nog wel even op een houtje moeten bijten.
Een ontslagen regisseur kan op een houtje gaan bijten of les gaan geven, maar een op straat gegooide wolfshond wordt de aasgier van het dorp.